Vader Meulepas beschrijft vlucht van familie uit Lier

Jozef Meulepas tekent het relaas op in een schrift en dateert het achteraan augustus 1919. Teksten zijn geïllustreerd met prentbriefkaarten van plekken waar de familie Meulepas in Engeland verblijft.

Meulepas

Vertrek uit Lier 20 aug. 1914

In de nabijheid van de artilleriekazerne op de Vaartlaan, waar wij woonden, was er bijzonder veel rumoer dag en nacht, zoodat wij besloten, daar het toch vacantie was, voor een paar weken – dan immers zouden de legers wel doorgetrokken zijn – naar een rustiger oord te verhuizen.
Ieder bereidde een klein handvalies, waarin het nodige werd geborgen, en, na aan den grond onze waarden, zilverwerk en juweelen te hebben toevertrouwd, vertrokken wij op donderdag 20 augustus naar onze West-Vlaandersche kust: ik; Philomene, Antoine en Maria, Jozef en Gusta, die zich iederen dag aan de geboorte van een kind verwachtte, en hunne twee kinderen Jos en Paul. Jan, die alle oogenblikken bij het leger kon opgeroepen worden, bleef t’huis met Mie de Meid. Deze konden dan ook de Belgische soldaten ontvangen, die te logeeren zouden zijn.
Zeer veel vluchtelingen van Leuven en omstreken, waar de Duitsche leegers naderden, troffen wij in den trein aan.

Aankomst te Knocke, 21 aug. 1914

Tegen den avond kwamen wij te Brugge aan, waar wij overnachtten. ’s Anderendaags trokken we door naar Knocke. De reis was regelmatig afgeloopen. Veele vreemdelingen waren reeds hier, zoodat we met moeite een pensionhuis vonden. We werden eindelijk bij Mme Deswert aangenomen. Later gingen we over naar de villa Maria bij Mr. Poot – De Lange, Lippenslaan.

Joz. naar Lier 3 sept. ’14 en terugkeer 1 oct.

Op den 3n September keerde Jozef, door het gemeentebestuur van Lier teruggeroepen, weer naar Lier met Gusta en hunne twee kinderen. Zij kwamen den 1n October terug, daar sedert den 29n September de Stad Lier beschoten werd door de Duitschers.
Ondertussen, naarmate de vijandelijke legers Antwerpen naderden, kwamen meer en meer vluchtelingen te Knocke aan, en begon iedereen er aan te denken zich meer bepaald te vestigen.

Villa gehuurd 6 oct. 1914

Na lang zoeken huurden we een bemeubeld huis – de villa Ide – toehoorende aan den notaris Ide, van Kortrijk, voor 100 fr. per maand. We betrokken ze Dinsdag, 6n October.

Vertrek naar Oostende en Engeland 11-12 Oct. ‘14

Intusschen rukten de Duitschers immer vooruit en de Stad Antwerpen kon iederen dag vallen. Henri, die sedert den 4n Augustus bij ’t leger was, bevond zich als aalmoezenier te Oostende. Hij liet ons verwittigen dat, ofschoon er nog geen haast bij was, wij ons stilaan konden bereiden om naar Engeland over te steken. Reiskaarten werden te Oostende afgehaald; we verhuurden onze villa voort aan den heer Arras-Vanden Brande van Lier en des Zondags, 11n October, te 1 uur, vertrokken we per tram naar Oostende. Onderweg vernamen we van twee gevluchte soldaten dat Antwerpen den 9n gevallen was en dat het Belgische leger naar Frankrijk vluchtte.
In Oostende heerscht eene ongewone drukte: vluchtelingen, legers met als wat er aan toebehoorde, was er samengestroomd. Met groote moeite vonden wij er nachtverblijf.
’s Anderendaags te 6 u begaven wij ons naar de vertrekplaats van den boot ‘Jan breydel’ die om 8u. afreizen moest. Geen middel om het vaartuig te bereiken. Door toedoen van Henri geraakten we langs een bijzonderen ingang binnen en … we waren gaaf en veilig binnen.
Er waren ongeveer 1200 reizigers op’t vaartuig. We hadden eene prachtige overtocht; niemand onzer was onpasselijk.

Aankomst te Folkestone 12 oct. 1914

Te 10u. uit Oostende vertrokken, landden we te 2u  in Folkestone aan. Na al de pleegvormen volbracht te hebben, door het Engelsch Staatsbestuur geeischt-  nazien onze papieren en onderzoek door de dokters – stapten we te 4u. aan wal.
Na een kleine verversching genomen te hebben, want sedert ’s morgens hadden we niets meer gebruikt, begaven wij ons naar het Engels vluchtelingen-Komiteit.(…)

1e nieuws uit Belgie Nov. 1914

Uit België kregen wij nog al regelmatig nieuws langs tusschenpersonen uit Holland: Backer van Ginniken, den koster Ijerzeke (Zeeland), den Belgischen consul uit Den Haag, de familie Van den berg, van Duffel, die in Tilburg verbleef en anderen.
Zoo vernamen wij van Gustaaf en Florent dat ons huis en dat van joz. geheel waren uitgebrand en er niets werd gered van een paar honderd flesschen wijn; - dat Florent en Gustaaf onze waarden, die wij onder den vloer van ’t houtkotje geborgen hadden, op 18 Nov. hadden opgegraven, en Florent die bij den E.H. Kannunik Potters te Breda had in veiligheid gebracht. Deze zijn daar in de beste bewaring gebleven tot Maart 1919. Dat het huis van Gustaaf zeer beschadigd werd en er veel werd gestolen; - dat bij nonkel Majoor een of meer bommen huis en inboedel erg hadden gehavend – dat bij tante Ther. eene bom merkelijke schade had aangericht; - dat de stad Lier deerlijk van ’t beschieten geleden had; - dat 700 huizen gansch waren vernield en 700 andere gansch onbewoonbaar waren en dat er overal geplunderd werd.
(…)

Auteur: Erfgoed Lier