Zuster Anna De Preter beschrijft de vlucht van de zwartzusters en de vernieling van het klooster in de Kloosterstraat.

De optekeningen dateren van ten minste vijf jaar na de gebeurtenissen.

(…) Nu werd het avond. Zuster Rosa en ik bleven alleen in ons klooster. Een akelige nacht brachten wij in den kelder door. (29 -30 sept nvdr) Alle half uren komt er eene bom over de stad. Men kan denken met welke schrik men die nacht overbracht. Rond vier uren van den morgend hield het helsch geschut op en zagen we wij onze jonge soldaten over de deur staan. Dat deed ons wat nieuwe moed vatten. Nu kwam den Eerw. Heer Simons een Canunik van Couwenberg om Mis te lezen. Ja! Wat nu gedaan? Onze goede bezorgde Moeder had al het Kapelle gerief in den kelder gedaan tegen brand maar ik moest toch terug brengen wat er voor de H. Mis van noode was. Hoe gelukkig waren wij na zulk een akelige nacht te hebben doorgebracht smorgens 2 H. missen te kunnen bijwonen. Maar het duurde niet lang. Na ons ontbijt te hebben genomen begon opnieuw het geschut.

(…) Nu kwam er een meisje om hare grootmoeder te lijken. Wat nu gedaan? Onze goede zuster liet ons niet gaarne gaan daar het zeer gevaarlijk was, maar we zegden: ’t is ons werk toch! En we kunnen hier zoowel als elders eene bom op onzen kop krijgen. We mochten dan toch gaan. Als wij ons werk aan’t verrichten waren bij dien overledenen, dan kwam er eene groote slag. Ja wij voelden de grond onder onze voeten bewegen. We waren geen helden, maar toch nog niet zoo bang. Terug naar ons klooster gaande hoorden wij de menschen over ons spreken en ze zagen ons aan alsof er iets gebeurd was. De suisse stond aan zijn deur en we vroeger: Sjef is er iets aan ons klooster gebeurd? Ja, zusters, daar is maar eene bom opgevallen maar er is geen brand dan is het nog niet erg.

Maar nu kwamen we aan ons klooster en de chef van de statie stond gereed om ons klooster te sluiten. Wie heeft u dat bevolen? Den Eerw. Heer Simons. Dan moet men maar gaan. Nu gingen we binnen om onze kappen te halen en wezenlijk er was eer groot gat in de muur geslagen. De deur van de kapel stond tegen de muur en de kapel zag geel van de kalkstof, onze goede zuster Henderica was van schrik met hare juffrouw gevlucht. Jan was weg. Nu stonden we daar alleen. Wij vertrekken ook. Eerst gingen nog eens naar de Kerkstraat. Op het Dijkje gekomen kreeg onze goede zuster Rosa een stuk schrapnel tegen haar been. Ze wilde het oprapen maar ’t was te warm.

(…) Dan trokken we naar de statie.

(…) In de statie vond ik mijn twee meedezusters terug. Rond 2 uren vertrokken wij en kwamen in de statie van Antwerpen. Al de menschen moesten hooger op naar Kortrijk en Brugge.

(…) Van den zaterdag 10 oct. tot den Donderdag daarop volgende namen wij de stoutmoedigheid om toch eens naar ons klooster in Lier te gaan zien. Voor 50 centiemen reden wij met een kleine kar naar onze geliefde stad. Het eerste dat we zagen dat er geen brug meer was en moesten over eenige planken die op tonnekens op de Neet lagen. Dan was er wat te zien van neergevelde huizen.

De winkels waar ze suikergoed verkocht hadden zaten met duidende vliegen. Het was echt een puinhoop in al de groote straten der stad. Nu waren wij met ons twee zusters, zuster Rosa en ik, aan ons geliefd klooster gekomen en wat zagen wij? Poorten en deuren open, in den kelder een echte verwoesting. We zegden tegen elkaar dat het tijd was om ons klooster te vrijwaren tegen alle dieverij. (…) en gingen terug naar Antwerpen onze goede zuster Henderica halen.

(…) Nu zochten wij naar gerij om met ons drie naar ons geliefd klooster te trekken. Weer met eene kar zoodat wij op den middag thuis kwamen. Wat waren wij gelukkig. Ons eerste was naar de Kapel. Die was erg gebombardeerd. Al de ruiten waren verbrijzeld. In de kelder was het schroomelijk. Al wat onze goede moeder zoo zorgvuldig had in de kelder gebracht van kerkgewaden en al andere goederen, maar alles en alles was doorheen gegooid. ’t Was deerljk om zien. Dan zijn wij dadelijk begonnen om alles op te rapen. Ik raapte op, zuster Rosa droeg naar boven en zuster Henderica spoelde uit.


kempenserfgoed.be

Want alles was toch zoo vuil besmeurd met tommatten; boter en wat weet ik al.

Auteur: Erfgoed Lier